Sunday 20 August 2017

Als Vreemdeling voor God



Broeders en zusters 

In onze samenleving kunnen verschillende groepen mensen tegenover elkaar komen te staan. Vaak is dat tragisch, of zelfs kwaadaardig, als de ene bevolkingsgroep een andere overheerst  of vervolgt, of als er geweld uitbreekt, zoals we nu ook weer op treurige wijze hebben kunnen zien in Spanje.  

Soms is het nodig: als groepen niet meer kunnen samenleven dan is het soms beter om afstand te nemen van elkaar en een enkele keer is afzondering niet alleen noodzakelijk, maar zelfs gewild door God.
Het Joodse volk wordt door God gevraagd om zich af te zonderen van alle andere volken. Niet omdat die volken alleen maar slecht zijn, of het Joodse volk alleen maar goed, maar omdat het volk Israël geroepen is om de openbaring van God verder te dragen. 

Door hen moet God zichtbaar worden gemaakt voor heel de wereld. Dat kan in de vele eeuwen nadat God na de Exodus het volk Israël heeft gevormd en hen de Wet gegeven heeft enkel door te leven in afzondering. De wereld om hen heen is té krachtig. Als de Joden hun eigenheid zouden opgeven zouden ze geassimileerd worden, en dat is dan gelijk het einde van hun bijzondere rol in de wereldgeschiedenis. 

Maar het Joodse volk krijgt alleen maar de zegen van God zolang ze trouw zijn aan deze opdracht. Als ze aan deze opdracht verzaken dan hebben ze geen speciale bescherming meer, dan volgen er rampen, of zelfs ballingschap. Uitverkoren zijn betekent in de Bijbel nooit dat je beter bent dan een ander. Het betekent dat je een bijzondere opdracht hebt. Meer niet.

Het idee dat één bevolkingsgroep “genetisch superieur” is, dat superioriteit berust op het enkele feit van afstamming is, als zulks, vreemd aan de Bijbel. Het is een ontkenning dat de mens wezenlijk vrij is, en daarmee dus een eigen verantwoordelijkheid heeft, naar God en de ander. Uitverkorenheid is een extra verantwoordelijkheid, geen onderscheiding voor voortreffelijkheid.

Als volkeren geoordeeld worden - en ook volkeren kunnen geoordeeld worden, niet alleen maar individuen! – dan is het om wat ze doen, niet om wat ze zijn. Maar als God mensen oordeelt, als hij een Nee uitspreekt, dan ligt achter dat Nee een Ja. God zet mensen soms op een afstand, maar dat is om hen uiteindelijk ook weer bijeen te brengen bij hem. Wij zullen dit nog gaan zien. 

Als we Jezus tegenkomen is hij op reis. Zijn faam is hem vooruitgesneld hij een Kanaänitische vrouw tegenkomt. Zij heeft welbeschouwd niets met hem te maken. Joden en Kanaänieten hadden geen contact met elkaar als ze het konden voorkomen. 

De Kanaänitische lijkt op de andere vrouwen die Jezus om een wonder smeken, maar met dat verschil dat zij buiten het Verbond staat. En als zij buiten het Verbond staat heeft Jezus in de eerste plaats niet veel met haar van doen. Jezus is in alles gehoorzaam aan de Vader, en de Vader heeft Jezus gezonden om het volk Israël weer op het rechte spoor te brengen. Het is niet dat zij Hem niet interesseert, of haar minderwaardig vindt. Zijn eerste taak richt zich op het Joodse volk. 

Uit de context kunnen we halen dat de leerlingen aan Jezus vragen om haar haar zin te geven, niet omdat ze van haar houden, maar omdat ze met rust gelaten willen worden. Maar dat is niet het niveau waarop Jezus werkt, en de karavaan trekt verder. 

Maar de Kanaänitische geeft niet op. En Jezus gaat het gesprek met haar aan. Het zijn moeilijke woorden die Jezus spreekt. Ze staan ver af van onze egalitaire instincten. Dat Jezus haar aanspreekt als hond is voor ons moeilijk te verstaan. 

Ik denk niet dat we dit woord als een grote belediging moeten lezen, net zo min als dat het beledigend is als Jezus zijn volgelingen “schapen” noemt die Hij zal weiden. 

Ik denk dat we deze woorden alleen kunnen duiden vanuit het perspectief van het Verbond. Jezus houdt van alle mensen, maar Hij is gezonden naar het Joodse volk – zij mogen niets tekort komen omwille van derden, de hondjes, zoals het in het oorspronkelijke Grieks staat. Wij zouden zeggen; de huisdieren in de brede zin van het woord. 

De Kanaänitische draait het verhaal om en zegt: Jezus, er is zoveel in U, U heeft zoveel te geven dat zelfs als ik iets krijg de anderen daarmee niets tekort komen. Puppies worden toch ook gevoed met de restjes van de tafel? Daarmee opent ze de weg voor Jezus om gehoorzaam te zijn aan de Vader, én om ruimte te geven aan wat er leeft in zijn hart, een hart dat brandt voor de hele wereld. 

De Kanaänitische leeft in een staat van afwijzing. Zij maakt geen deel uit van het Verbond. God heeft in zekere zin een Nee tegen haar volk uitgesproken, maar achter dat Nee ligt een Ja. Het Nee is niet definitief.
De Kanaänitische weet dit, of beseft dit op enige manier, want als zij zich had neergelegd bij het Nee van God. Dan had zij geen moeite gedaan om Jezus achteraan te gaan. Door dat wel te doen zet zij de Nee ter discussie. Uiteindelijk ontvangt zij wat zij vraagt. 

De traditie van de Kerk heeft in de Kanaänitische vrouw altijd een afbeelding van de Kerk zelf gezien. Dat is belangrijk: de Kerk is, als het er op aan komt, in de eerste plaats een buitenstaander. Zij kan zich niet beroepen op de juiste afkomst, of privileges. Wij staan tegenover God als Kanaänieten, als vreemdeling. Wij hebben geen rechten tegenover Hem. Hij is ons niet bijster veel verschuldigd.

Tóch krijgen we die gunst, krijgen we die genade. Die krijgen we niet omdat we van onszelf zo geweldig zijn. Dat zijn we niet. Maar het Hart van Jezus zit zo vol met goedheid en liefde dat er toch ook voor ons wat van de kar valt. En het is als met de eucharistie: zelfs een kruimel van de Hostie bevat de hele Christus, bevat alles waar wij op mogen hopen. 

Als wij al dat goeds dan ook krijgen. En huisgenoten zijn geworden van de Heer, dan zijn wij geen vreemdelingen meer. Wij zijn nu kinderen van God. Volk van God. Niet door geboorte, zoals de Joden, maar door adoptie. Wij zijn aangenomen kinderen. Het woord dat voor de Joden geldt: “Gedenk dat jullie vreemdelingen waren in Egypte”, geldt dan twee keer zo veel voor ons. 

Wij hebben het geluk in ons eigen land te kunnen leven, in vrijheid en veiligheid. Dat is voor velen niet vanzelfsprekend. Wij hebben een zorgplicht voor dit land, een bijzondere plicht die wij niet hebben voor vreemde mogendheden. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om vanuit Gods liefde voor de hele wereld de Heer na te volgen in zijn openheid voor de ander, en leed te verlichten daar waar wij kunnen. 

Amen.